Jona

Jona

Jona 1



John Newton werd geboren in 1725 en werd gelovig opgevoed. Hij ging net als zijn vader op zee werken. Hij maakte meerdere bijzondere dingen mee, zoals de keer dat hij de boot miste die hem en zijn vrienden naar een oorlogsschip zou brengen. Vanaf de kant zag hij de boot kantelen en de bemanning verdrinken. Later ging hij op een schip werken dat slaven vervoerde. Hij werd een keer zelf gevangen. Hij wist toch weer vrij te komen door een vriend van zijn vader. Op 10 maart 1748 kwam hij op de terugweg naar huis over de Atlantische Oceaan in een zware storm terecht. De bemanning dacht dat ze het niet zouden overleven. Newton ging naar de kapitein en zei dat als ze niet zouden omkomen, dit door de genade van God kwam. Newton ging God om genade, mercy, smeken. Zijn lichaam en ziel werden gered en hij getuigde van Gods genade.


Het Bijbelboek Jona is een lastig boek. De profeet Jona staat er niet fraai op. In tegenstelling tot de andere profeten doet hij met tegenzin Gods wil. Toch valt Gods genade op in het verhaal. Jona moet Gods boodschap aan een vreemd volk doorgeven. Hij kiest er zelf voor de andere kant op te gaan, maar God laat hem in een zware storm terechtkomen waardoor hij weer naar God gaat vragen. God wilde Jona en wil ons Zijn genade laten ontdekken. Jona kon het moeilijk verteren dat God genadig zou zijn voor zo’n slecht volk. Hoe kon God rechtvaardig zijn en tegelijk genadig? Uiteindelijk krijgen wij het antwoord op deze vraag pas als we zien op het kruis. Daar komen recht en genade samen. In Jezus is er voor iedereen genade, hoe ver wij ook bij God vandaan zijn geraakt.


We krijgen meer begrip voor de moeite die Jona had om naar Ninevé te gaan als we iets meer weten over de tijd waarin hij leefde. Jona leefde in het Noordrijk Israël en dat Noordrijk had vaak last gehad van de Syriërs, zie 2 Koningen 14. Ze waren in de oorlogen steden aan hen kwijtgeraakt. God had echter toch voor bevrijding gezorgd. Dat was Gods genade, want Israël had geen koningen die trouw waren aan de wet. Jona leefde in de tijd van koning Jerobeam II. Deze koning wist ook gebied te heroveren. We lezen bij Jona, in tegenstelling tot andere profeten zoals Amos en Hosea, geen kritische woorden van Jona tegen de koning. Het is niet erg vergezocht om te stellen dat Jona blij was dat Israël gebied heroverde. Hij was gesteld op het eigen grondgebied. Daarom is het te begrijpen dat Jona niet naar Ninevé wilde, dat onderdeel was van Assyrië.


Het koninkrijk Assyrië hielp Israël in zekere zin door tegen de Syriërs te vechten. Tegelijk waren de Assyriërs een bedreiging voor Israël. De Assyriërs staan in de geschiedenis bekend als één van de gewelddadigste volken. Ze deinsden er niet voor terug om mensen te martelen en op een gruwelijke manier af te schrikken. In de tijd dat Jona naar Ninevé ging was het Assyrische Rijk verzwakt door een aantal decennia van hongersnoden en interne conflicten. Jona zal bang geweest zijn dat Ninevé weer machtig zou worden en een bedreiging zou vormen tegen Israël. Het is later ook gebeurd dat de Assyriërs Israël aanvielen, plunderden en de bevolking als gevangenen meenamen. Jona moest dus Gods boodschap doorgeven aan de Assyriërs die een potentiële bedreiging voor zijn eigen volk vormden.


God vraagt van Jona om naar Ninevé te gaan, dichtbij het huidige Mosoel in Irak, gelegen langs de rivier de Tigris. Jona gaat alleen naar de havenstad Joppe, het huidige Jaffa dat bij Tel-Aviv hoort en de zeehaven van Jeruzalem is. Hij wil zo ver mogelijk weg, naar de andere kant van de Middellandse Zee, Tarsis in Spanje. God vroeg vaker aan een profeet om te profeteren tegen een ander volk, maar het verassende bij Jona is dat hij het hen persoonlijk moet gaan vertellen. Jona reist dus over zee. Dat was voor de Hebreeërs niet gebruikelijk, ze waren meer mensen van het land. De Feniciërs voeren in die tijd veel, zij bezochten de grote steden om handel te drijven. Jona stapt dus waarschijnlijk zo’n handelsschip op. Hij is er erg moe van om bij God vandaan te lopen, zodat hij in een diepe slaap valt.


Jona wil niet naar de grote stad, dus komt hij in een grote storm. Er staat in het Hebreeuws twee keer hetzelfde woord voor ‘groot’. Het feit dat de Hebreeuwse profeet zijn opdracht niet uit wil voeren leidt tot bijzondere situaties. De heidenen gedragen zich beter dan de profeet. De kapitein moet Jona oproepen om tot God te bidden, vers 6. Jona en de heidenen zitten met hetzelfde probleem, namelijk de levensgevaarlijke storm, maar de heidenen doen het beter dan de profeet. Soms moeten ongelovigen/onkerkelijken de kerkmensen terechtwijzen. De zeelui doen er alles aan om het schip veilig bij de kust te brengen. Als niets meer werkt en ze hun goden aangeroepen hebben, werpen ze het lot om te weten door wiens schuld dit gebeurt. Het werpen van het lot gebeurde met gekleurde stenen met een donkere en lichte kant. Twee lichte kanten betekende ‘ja’, twee donkere kleuren betekende ‘nee’ en donker en licht betekende ‘opnieuw’. Zou Jona gehoopt hebben dat het lot een ander aan zou wijzen? Als hij wordt aangewezen, doet hij geen schuldbelijdenis. Hij gaat ook niet in op de vraag van de anderen wat zijn werk is. Hij antwoordt dat hij een Hebreeër is. Inderdaad vindt hij zijn eigen land belangrijk, belangrijker dan het buitenland waar hij niet heen wil.



De mannen zijn onder de indruk dat Jona de God van de hemel en aarde vreest. Het ene woord voor ‘vrezen’/’eerbied hebben’/’bang zijn’ komt in dit hoofdstuk meerdere keren voor. De zeelui zijn bang voor de storm, vers 5, Jona heeft ontzag voor God, vers 9, en de zeelui werden erg bang, vers 10. Nadat Jona in de zee geworpen was en de zee rustig werd, waren de mannen opnieuw erg bevreesd, vers 16. Jona wilde niet dat de heidenen zich zouden bekeren. Hij ging de andere kant op en op die manier bekeren deze heidenen zich. Je kunt je afvragen of hun bekering echt is, maar wat in elk geval voor een echte bekering pleit is dat ze geloften afleggen nadat ze uit de storm gered zijn. Midden in de storm kun je nog wel eens iets beloven, maar zo gebeurde het niet.


Jona wordt dus overboord gegooid. De zee is niet de plek waar hij omkomt, maar juist de plek waar Jona God weer vindt. Wegvluchten bij God kan niet, Psalm 139:7, waar zou ik Uw aangezicht ontvluchten? God stuurt een vis om Jona te redden. Gered worden door een vis klinkt voor de moderne mens als een fabel. Een bekend verhaal is dat James Bartley eind 19e eeuw door een potvis opgeslokt zou zijn en dat hij dat overleefd heeft, maar de betrouwbaarheid hiervan is twijfelachtig. Hoe Jona in de vis heeft kunnen zitten, is voor ons verstand een raadsel. Het is een wonder van God zoals de Bijbel vol staat met wonderen.

Jona 2



De profeet Jona wordt wel de verloren zoon van het Oude Testament genoemd. In Lukas 15 lezen we over de verloren zoon, zoals Jezus daarover gesproken had. Een vader had twee zonen en de jongste zoon wilde graag zijn deel van de erfenis, hij wilde dus dat zijn vader dood zou zijn. Hij kreeg het geld en deed ermee wat hij leuk vond tot hij alles opgemaakt had en bij de varkens, onreine dieren terecht kwam, dieper kon hij niet zinken. Hij denkt weer aan de tijd bij zijn vader en keert terug. Zijn vader is zo goed om hem te verwelkomen. De Amerikaanse voorganger Tim Keller wijst erop dat het in de parabel eigenlijk over twee verloren zoons gaat. Het gaat ook over een oudste zoon die boos is dat zijn vader zijn jongere broer hartelijk ontvangt terwijl hijzelf altijd trouw zijn werk doet en weinig van de goedheid van de vader merkt. Keller ziet bij Jona niet alleen overeenkomsten met de verloren zoon, de jongste zoon, maar ook met de oudste zoon. In hoofdstuk 1 en 2 zien wij Jona als de jongste zoon en in Jona 3 en 4 als de oudste zoon. Opvallend is ook dat zowel het verhaal van Jezus over de Verloren zoon als het Bijbelboek eindigt met een cliffhanger, een open eind. De vader stelt aan zijn oudste zoon voor om samen blij en vrolijk te zijn en het Bijbelboek Jona eindigt met woorden van God over Zijn ontferming over mensen. We lezen niet hoe de oudste zoon en hoe Jona hierop reageren. Het is ook een vraag aan ons.


Jona wordt in hoofdstuk 1 en 2 dus vergeleken met de jongste zoon die bij zijn vader wegloopt. Ook de profeet Jona loopt bij God vandaan. Hij probeert zo ver mogelijk van zijn roeping vandaan te blijven door in plaats van naar het oosten helemaal naar het westen te gaan, naar Spanje. Geestelijk gezien raakt hij het contact met God kwijt, hoewel God hem niet kwijtraakt. De zeelui proberen hem nog tot bezinning te brengen, maar we lezen niet over een schuldbelijdenis. Jona raakt steeds dieper in de problemen. Er is letterlijk sprake van steeds dieper afdalen: hij daalt af naar Joppe, hij daalt af in het schip en in de diepte van het schip om daar te slapen en hij daalt in de diepte van de oceaan. Daar in de diepte gaat hij weer naar God vragen. Hij denkt net als de jongste zoon weer terug aan de tijd dat het goed was en wil dat het weer wordt zoals het was. Jona 2 is een gebed tot God vanuit de vis, maar het dieptepunt dat Jona doormaakte was in de zee. De nood in vers 2/3 gaat over het moment dat hij bijna verdronk.


Mensen hebben vaak problemen nodig, een crisis of dieptepunt, om weer naar God te gaan vragen. In die zin is een moeilijke tijd geen slechte tijd. Jona beseft dat hij volledig is vastgelopen op zijn eigen weg. Hij is met al zijn mooie plannen bedrogen uitgekomen. De woorden in Jona 2 over de zee en de golven zijn zowel letterlijk als figuurlijk te lezen. Hij was letterlijk in de golven terecht gekomen maar ook in de golven van Gods straf. Luther merkt op dat de golven Gods dienaar zijn en zo Jona straffen. Jona kreeg het gevoel dat hij bijna dood zou gaan. In vers 2/3 wordt de ‘sjeol’ genoemd, dat is de plaats van de doden, van het graf. Jona zag de dood op zich af komen en kwam tot aan de rand ervan. In de tijd van Jona werd de dood meer als een proces gezien, terwijl wij in onze tijd op de minuut nauwkeurig bepalen wanneer iemand overgaat van levend naar dood. Jona zag dat de dood hem op dreigde te slokken. Letterlijk staat er ‘de buik van de sjeol’ in vers 2/3. In de Psalmen en in Spreuken gaat het ook over de dood die de goddelozen “opeet”.



We kunnen bij het boek Jona vooral letten op de zwakten van de profeet, maar het gaat ook over Gods genade. God stuurt in Zijn goedheid een vis om Jona te redden. Overigens staat het vers over God die over de vis beschikt in de ene vertaling in 1:17 en in de andere in 2:1, daarmee is de telling in hoofdstuk 2 ook verschillend. Er staat vier keer in Jona dat ‘God beschikte’. God beschikt over heel de natuur, alles wat door Hem gemaakt is. Hij beschikt over de vis, 1:17/2:1; over een boom, 4:6; over een worm, 4:7; en over een wind 4:8.


Jona wordt opgeslokt door een vis en verblijft drie dagen en drie nachten in de vis. Jezus past dit later toe op zichzelf. Hij zal drie dagen en nachten in het hart van de aarde doorbrengen. Hij is ook heel diep afgedaald. Hij ervaarde ook de golven van Gods straf. Het was alleen niet Zijn straf, maar onze straf die Hij kreeg. Jona lijkt op Jezus. Doordat Jona in de golven gegooid werd, werd de zee weer rustig en werden de zeelui gespaard. Jezus brengt door Zijn lijden en dood vrede voor iedereen die gelooft.


Jona beseft in de golven en in de vis dat hij verkeerd bezig is geweest. Hij noemt twee keer in zijn gebed de tempel, vers 4/5 en 7/8. Hij denkt aan de plaats waar de offers gebracht worden en het bloed gesprenkeld wordt. Hij heeft de reinigende werking van het bloed nodig. Jona bidt met de woorden van de Psalmen, zoals over hulpeloos verloren zijn en toch weten dat God hoort, Psalm 31:22/Jona 2:3/4 en over het haten van hen die afgoden vereren, Psalm 31:6/Jona 2:8/9. Jona sluit opgewekt af door te beloven God weer te loven. Jona 2 eindigt positief. Iemand schreef dat dit het gelukkigste hoofdstuk van het boek is. Jona wordt weer aan land gebracht en gaat nu wel als een echte profeet van God verder.

Share by: